Common Dutch Words

Page 5/333 Go to page:

80	daar
1. adv. there
2. adv. (with a preposition) that
3. conj. since (preceding a reason why something is like it is)
Daar ze geen zin heeft, komt ze niet (Since she doesn't feel like it, she won't come)
81	na
1. prep. after
2. prep. (op ... na with a cardinal number) bar, except Used to form ordinal numbers in relation to a superlative quality. The number that is used is 1 lower than in the English translation.
Brazilië is met zijn 8,5 miljoen vierkante kilometer het grootste land van Zuid-Amerika en het op vier na grootste ter wereld.
With its 8.5 million square kilometers, Brazil is the largest country in South America and the fifth largest in the world.
Naast dat de toonladder een kenmerkend gegeven is, zijn er ook bepaalde tonen, die een speciale rol hebben, zoals de vadi en de samvadi, respectievelijk: de belangrijkste en de op een na belang
82	had
1. v. singular past of hebben
83	gaan
1. v. (intransitive) To move from one place to another; to go.
Ik ga naar het strand. — I'm going to the beach.
Die auto gaat nergens naartoe. — That car isn't going anywhere.
2. v. (intransitive) To leave or depart, to move away.
Morgen gaan ze weer. — They're leaving again tomorrow.
84	alle
1. det. inflected form of al
2. adv. all (every individual of the given class)
85	één
1. num. one
Eén tel met jou is mooier dan een eeuwigheid alleen. — One count with you is more beautiful than an eternity alone.
86	miljoen
1. n. A million, 10.
87	jaren
1. n. Plural form of jaar
88	komt
1. v. second- and third-person singular present indicative of komen
2. v. imperative of komen
89	eigen
1. adj. own
2. adj. self
90	komen
1. v. to come
2. v. to happen, to arise, to come to be, to be caused
Waarom valt alles altijd naar beneden? — Dat komt door de zwaartekracht.
Why does everything always fall downwards? — That happens because of gravity.
Hoe komt het?
91	zoals
1. conj. like, such as
landen zoals Engeland en Frankrijk
countries like England and France
2. conj. as, just like, just as, the way that
We hebben in deze muur een gat gelaten, zoals was afgesproken.
92	omdat
1. conj. because
Hij komt niet omdat hij ziek is.
He is not coming because he is sick.
93	doen
1. v. to do
2. v. to put
Doe dat daar maar in.
Just put it in there.
3. v. (auxiliary) to cause to, to make; forms causative verbs
94	weer
1. adv. again
2. adv. back
3. n. weather
4. n. wether
5. n. foxing (in textiles)
95	staat
1. n. a state (political entity).
2. n. condition
3. v. second- and third-person singular present of staan
4. v. imperative of staan
96	heel
1. adj. complete, full, whole
2. adv. very
3. v. first-person singular present indicative of helen
4. v. imperative of helen
97	per
1. prep. For each; for every; per
De motor draait 1000 toeren per minuut.
The engine goes 1000 revolutions per minute.
2. prep. by means of
Kom je per auto of per spoor?
98	toch
1. adv. still, nevertheless, anyway
Hij is ziek, maar toch werkt hij door.
He's sick, but he still keeps working.
2. adv. after all, despite what was expected
Ben je nu toch gekomen?
99	onze
1. det. (inflection of ons, , inflected form)
Used with masculine/feminine singulars and all plurals.
Dit zijn onze dochter en onze zoon. - These are our daughter and our son.
Dit zijn onze kinderen. - These are our children.
2. det. (inflection of ons, , non-attributive form) (English: ours)

Dictionary entries from Wiktionary